Paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing
Inleiding
Het beleid voor het risicomanagement is vastgesteld op 9 november 2017. In het beleidskader zijn de volgende doelen opgenomen:
- Meer informatie verstrekken in de paragrafen bij begroting en jaarstukken, vooral aard en omvang van de risico’s en de beheersmaatregelen.
- De raad actiever betrekken bij de risicobeheersing door jaarlijks het onderwerp te agenderen in het auditcommittee.
- Risico’s meer inzetten als tool voor het management.
- Meer terugkijken en leren van het effect van de beheersmaatregelen.
Risicomanagement is het samenspel van activiteiten om de nadelige gevolgen van risico’s zoveel mogelijk binnen de grenzen te houden. De raad bepaalt daarbij de grenzen en de spelregels. Deze liggen vast in het beleidskader. Bij de begroting en de jaarstukken worden de risico’s opnieuw bekeken en waar nodig worden aanpassingen gedaan. In het proces van risicobeheersing worden steeds de volgende stappen doorlopen: identificeren, analyseren, beoordelen, maatregelen ontwerpen en implementeren en als laatste evaluerenen rapporteren.
Er wordt inmiddels vanaf 2018 gewerkt met een nieuwe opzet van deze paragraaf. Uitgangspunt is daarbij dat de belangrijkste risico's ongeveer 2/3e deel van de totale omvang vertegenwoordigen. De risico's en beheersmaatregelen worden daarbij kort beschreven.
Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen die wij voorzien?
Verschillende crises houden de wereld in zijn greep. De WHO, de wereld gezondheidsorganisatie, heeft voorzichtig de eindfase van de coronapandemie aangekondigd, maar het najaar en de winterperiode blijven spannend.
Eind februari 2022 is Rusland Oekraïne binnengevallen. Dit heeft geleid tot een energiecrisis van enorme omvang. Prijzen van gas en elektriciteit zijn diverse keren over de kop gegaan. Vooral de EU landen zijn getroffen. Op moment van opstellen van deze begroting wordt er, in de aanloop naar Prinsjesdag, krampachtig gezocht naar mogelijkheden om de pijn voor inwoners te verzachten. In het kielzog van de energiecrisis is een ongekende inflatie opgetreden van maar liefst 12% in 2022.
De verwachting van het CPB is dat de inflatie in 2023 weer gaat dalen naar een niveau van 2,6%, maar ook die voorspelling is met een grote slag om de arm. De inflatie gaat gepaard met looneisen die in sommige sectoren richting 10% gaan om de koopkracht te kunnen vasthouden. Verder staan Rijk en gemeenten voor de uitdaging om de asielcrisis te beteugelen en balans te vinden in de klimaatdiscussie. Dit laatste gaat gepaard met protestacties van boeren.
De arbeidsmarkt kampt met een hoge schaarste. De laatste cijfers laten in elke branche een tekort aan beschikbare arbeidskrachten zien. Ook gemeenten kampen met dit probleem. Gecombineerd met de extra werkzaamheden die gemeenten oppakken voor de opvang van vluchtelingen legt dat een grote druk op gemeentelijke organisaties. Zeker in de kleinere gemeenten vormt dit een groot risico voor het behalen van de doelstellingen.
Niet voor niets dat de paragraaf Weerstandsvermogen en risicomanagement de nodige aandacht vraagt in onze begroting. Immers, de hiervoor genoemde crises hebben impact op de begroting van gemeenten. De belangrijkste bedreigingen voor de gemeentelijk begroting worden hieronder op een rijtje gezet.
1. Inflatie
De inflatie is een rode draad effect van de verschillende crises en heeft een domino effect op vrijwel alle branches. Energieprijzen doen niet alleen pijn in de energierekening, maar ook in de kosten van de bakker, de sportschool, de vervoerder, de fabriek en nog veel meer branches hebben hier last van. Zij berekenen de kosten uiteindelijk door naar de eindgebruiker.
De gemeente heeft als overheidsorgaan deze mogelijkheden niet of slechts beperkt. De lasten kunnen wij niet zomaar doorberekenen aan onze inwoners. Dat zou maatschappelijk niet verantwoord zijn. Sterker, daarmee zouden wij andere gemeentelijke doelen, zoals de verlaging van armoede en eenzaamheid, in de wielen rijden.
Inflatie heeft dus de grootste impact op onze gemeentebegroting. De prijsstijgingen werken door naar vrijwel alle begrotingsposten. De belangrijkste daarbij zijn hieronder – op kostensoort - in een tabel gezet. Deze hebben allen een hoge impact op de gemeentelijke begroting.
Begrotingspost | Bedrag in de begroting (in miljoenen €) | Bedreiging |
Lonen en salarissen eigen personeel (inclusief bestuur en raad) | € 15,8 | Hoge looneisen in lijn van de rijksambtenaren (8%) of NS (10%). De huidige CAO gemeenten loopt tot 1 januari 2023. De onderhandelingen zijn gestart op 22 september 2022. Op het moment van opstellen van deze begroting was de inzet van de werkgevers een passende loonsverhoging met een looptijd van 1 jaar. |
Duurzame goederen | € 5,5 | Prijs en levertijd van diverse materialen, bij sommige materialen tot meer dan 20%. Daarnaast hebben we voor de gemeentelijke panden ook een stijging van de energielasten voor eigen gebouwen en accommodaties. |
Sociale uitkeringen in natura | € 12,4 | Het betreft hier de verstrekkingen in natura voor jeugdzorg en Wmo. In de begroting 2023 zijn de contracten met zorgaanbieders zowel voor Wmo als Jeugd aangepast en daarmee op het vereiste niveau. Daarnaast is er een risico dat meer mensen een beroep doen op gemeentelijke voorzieningen, bijvoorbeeld omdat ze niet meer kunnen rondkomen en/of mentaal in de knel komen. |
Sociale uitkeringen in geld | € 6 | Dit betreft voor het grootste deel de uitkeringen in het kader van de bijstand. Er is een verhoging aangekondigd van 10% in de plannen voor Prinsjesdag. Deze verhoging dient ter compensatie van het koopkrachtverlies en komt in eerste instantie voor rekening van de gemeente. Daarnaast is ook hier het risico aanwezig dat het beroep op (minima)regelingen toeneemt. Wat betreft dit laatste ligt hier wel de bestuurlijke ambitie. |
Overige goederen en diensten | € 15,6 | Prijs en levertijd van materialen. Daarnaast stijging van ingekochte diensten. |
Subsidies (uitgaand) | € 2,4 | CAO en prijsontwikkelingen bij instellingen werken over het algemeen door in de gemeentelijke subsidies. |
Uitgaven gemeenschappelijke regelingen | € 8,0 | CAO en prijsontwikkelingen bij instellingen werken over het algemeen door in de bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen. |
Kijkend naar bovenstaande tabel, staat ruim € 65 miljoen van de begroting (op een totaal van ruim € 70 miljoen) onder druk van de inflatie. Doordat er nog bestaande contracten doorlopen zal deze druk niet in één keer leiden tot hogere lasten. Een deel van de contracten is immers meerjarig. Ook loopt het grootste deel van de kapitaallasten nog door op basis van de historische aanschafprijzen. De rentekosten liggen voor een langere periode vast, deze worden dan ook niet geraakt.
In de begroting 2023 zijn een aantal stappen gezet om de begroting te “wapenen” tegen de negatieve effecten van de inflatie. Hieronder worden deze stappen toegelicht:
- In de perspectiefnota 2023 – 2026 is voor loon- en prijsontwikkeling een stelpost opgenomen variërend tussen de € 500.000 en € 600.000 per jaar. In de begroting hebben we alle bekende prijsindexeringen verwerkt. Ook in de (nieuwe) onderhoudsplannen zoals vastgoed is al zoveel mogelijk rekening gehouden met prijsstijgingen. Deze zijn gebaseerd op onderliggende informatie zoals prijsopgaven e.d. Dit betekent dat de stelpost voor loon- en prijsontwikkelingen nog volledig beschikbaar is. Om ook de nieuwe CAO effecten op te kunnen vangen op een gemiddelde loonstijging van 7% (de CAO lonen in gemeenten liggen doorgaans iets lager dan bij het Rijk), is deze stelpost voor 2023 en verder verhoogd naar € 1 miljoen.
- De effecten van indexering in de contracten met zorgaanbieders (jeugd en Wmo) zijn voor 2023 en verder opgenomen in de begroting
- Voor de budgetsubsidies van instellingen zoals Vluchtelingenwerk, de bibliotheek en maatschappelijk werk, is in deze begroting al een 1e indexering opgenomen op basis van bestaande afspraken.
- Voor de Gemeenschappelijke Regelingen is bij de Perspectiefnota 2023-2026 al een bedrag opgenomen op het niveau van de regionaal toegestane loon- en prijsstijging.
De effecten van de verhoging op de budgetsubsidies en de bijdragen aan Gemeenschappelijke Regelingen zijn zeker nog niet op het niveau van de huidige loon- en prijsontwikkeling. Er is een eerste stap gezet, maar het risico dat de werkelijke lonen en prijzen hoger uitkomen is groot. Met het ophogen van de stelpost naar € 1 miljoen verwachten we ook dit risico beperken.
Conclusie
Wij hebben ons in deze begroting gewapend tegen de negatieve effecten van de inflatie. Vanuit de perspectiefnota 2023-206 zijn de eerste stappen gezet. Voor verschillende posten is de begroting al aangepast. Daarnaast is er een stelpost opgenomen voor loon- en prijsontwikkeling. In deze begroting zetten wij een extra stap door het verhogen van de stelpost voor loon- en prijsontwikkeling naar € 1 miljoen, met name om de CAO effecten straks te kunnen opvangen. Zowel voor de eigen organisatie als voor de gemeenschappelijke regelingen / gesubsidieerde instellingen. Na het treffen van deze maatregelen blijft het risico aanwezig dat de werkelijke loon- en prijsontwikkelingen hoger uitkomen dan geraamd. Mocht de inflatie 2% hoger uitkomen, dan betekent dit een risico van maximaal € 1,2 miljoen. De kans dat zich dit voordoet ligt in de klasse 25-50%. Dit risico is acceptabel en verwerken we in de risicocalculatie. Voor de jaren 2024 en 2025 is het begrotingssaldo toereikend om dit te kunnen opvangen. In overleg met het auditcommittee werken we de scenario’s verder uit. Dat doen we in aanloop van het begrotingsproces 2024 en wordt gecombineerd met het vraagstuk van de hoogte van de reservepositie.
2. Sociaal Domein
Het risico in het sociaal domein ligt voor het grootste deel bij het open eindkarakter van de regelingen. Het budget kan nooit reden zijn om een aanvraag voor een voorziening af te wijzen. Om gedurende het jaar niet teveel verrassingen tegen te komen in de budgetten is het belangrijk om kort op de bal te spelen. Dat doen we door periodiek de budgetten door te nemen met de collega’s van beleid, uitvoering en financiën. Ook wordt gebruik gemaakt van modellen om prognoses te kunnen maken.
- Jeugdzorg
De komende periode wordt actief aan de slag gegaan met de knelpunten in het jeugdzorglandschap en de veiligheidsketen. Dit doen wij door ons regionale jeugdhulpstelsel verder te ontwikkelen. Denk hierbij aan verbeterprocessen in de hele jeugdbeschermingsketen, zoals de Gecertificeerde Instellingen en JeugdzorgPlus. Het is op dit moment nog onduidelijk welke financiële gevolgen deze ontwikkelingen precies met zich mee brengen.
- Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo)
De druk op de Wmo voorzieningen neemt toe als gevolg van de vergrijzing. De invoering van het abonnementstarief (waarbij de eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp is losgekoppeld van het inkomen) heeft ook een aanzuigende werking. Dit is een landelijk probleem, waardoor de betaalbaarheid van de Wmo onder druk komt te staan. De vraag is of het kabinet hierin alsnog andere keuzes in gaat maken.
- Participatiewet
Het CPB publiceert ramingen van het aantal bijstandsuitkeringen in het lopende en komende jaar in het Centraal Economisch Plan (CEP) in maart en in de Macro Economische Verkenning (MEV) in september. De meest recente dateert van september 2022. In deze MEV raamt het CPB het gemiddelde aantal bijstandsuitkeringen op 341.000 in 2022. Dit is een daling van 19.000 uitkeringen ten opzichte van het gerealiseerde volume in 2021. Naar verwachting daalt het aantal uitkeringen in 2023 verder. Onze begroting sluit aan op deze ontwikkelingen. De gebundelde uitkering (de BUIG uitkering die gemeenten ontvangen om de bijstandskosten te kunnen betalen) is in deze begroting aangepast op basis van de meest recente gegevens. In de praktijk kan het risico zich voordoen dat de BUIG uitkering in werkelijk lager uitkomt dan geraamd.
In deze begroting hebben wij voor het ramen van de budgetten sociaal domein de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- We ramen de budgetten op basis van informatie die definitief vaststaat. Wat nog ongewis is, nemen we op in de risicoparagraaf.
- Voor de Wmo en Jeugd betekent dit dat we de indexering van de tarieven – die inmiddels definitief zijn – volledig verwerken in de begroting.
- Het hoeveelheidscomponent (het aantal voorzieningen) ramen we voor de gehele periode van de meerjarenraming op het niveau van de Tussenrapportage 2022.
- Deze gedragslijn betekent eveneens dat de (extra) compensatie voor jeugd in deze begroting wordt ingezet als algemeen dekkingsmiddel.
- Wij gaan ervan uit dat fluctuaties in de aantallen uitkeringsgerechtigden Participatiewet (zowel plus als min) over de gehele periode van de meerjarenraming dezelfde fluctuaties staan in de BUIG uitkering van het Rijk.
Conclusie
De risico’s in het sociaal domein liggen vooral in de ontwikkeling van het aantal zorgvoorzieningen. Dat geldt met name voor de Wmo. Het risico dat de aantallen nog verder zullen stijgen is aanwezig. Uitgangspunt is dat we dit als aanvullend risico verwerken in onze risicocalculatie. Het maximaal risico ligt op € 500.000 met een kans van 50%.
3. Algemene Uitkering
De algemene uitkering uit het gemeentefonds kende de afgelopen jaren veel fluctuaties. De verschillende crisis situaties hebben effect gehad op de rijksuitgaven. De “trap op-trap af” systematiek in de algemene uitkering werkt deze fluctuaties in de hand, terwijl gemeenten behoefte hadden aan stabiliteit. De discussie rondom de herverdeling heeft ook meerdere keren geleid tot andere berekeningen, waarbij verschillende gemeenten een voordeel zagen verdwijnen in een nadeel en andersom.
Dit heeft geleid tot het inbouwen van meer stabiliteit in de algemene uitkering van de komende jaren. De “trap op-trap af” systematiek is losgelaten en gemeenten hebben duidelijkheid over de herverdeeleffecten. Daarnaast is het Rijk in de septembercirculaire 2022 tegemoet gekomen aan de situatie van het ravijnjaar 2026.
Ook voor Steenbergen ontstaat hierdoor in de periode van de meerjarenraming meer rust in de algemene uitkering. Na het jaar 2026 blijft het echter onduidelijk. De opschalingskorting staat nog steeds in volle omvang ingeboekt. Het is aan een nieuw kabinet om daarin keuzes te maken.
Conclusie
Gemeenten hebben de komende jaren meer zekerheid over de algemene uitkering. Dat geeft rust. Na verwerking van de septembercirculaire, met vooral een hogere uitkering in 2023 en 2026, liggen er weinig risico’s op de loer. Vanaf 2027 neemt het risico toe omdat de opschalingskorting wordt gehandhaafd. Er is geen aanpassing nodig in de risicocalculatie.
4. Arbeidsmarkt / Organisatie
Eén van de belangrijkste uitdagingen binnen de gemeente Steenbergen is het vasthouden van de balans tussen de ambities van het bestuur, de financiële middelen en de capaciteit in de organisatie (zowel kwalitatief als kwantitatief). De organisatieontwikkeling gaat een nieuwe fase in. Daarbij is het doel de stap te zetten van beheer- naar ontwikkelorganisatie. De uitdagingen waar de gemeente voor staat zijn groot. Het raadsakkoord van Ambitie naar Actie is ambitieus.
De arbeidsmarkt staat onder druk. Uit de Personeelsmonitor gemeenten 2021 van het A&O Fonds blijkt dat het aantal medewerkers bij gemeenten is gestegen, maar dat dit niet genoeg is om de druk op het groeiende takenpakket van gemeenten op te lossen. Ook is 1 op de 5 vacatures moeilijk vervulbaar.
Deze ontwikkelingen brengen het risico met zich mee dat de voorgenomen ambities niet of niet met hetzelfde tempo kunnen worden gerealiseerd. Met de nieuwe fase van onze organisatieontwikkeling proberen we hier zo goed mogelijk op te anticiperen. Bijvoorbeeld door het aanbrengen van focus op de negen collegeprioriteiten. Ook zetten wij marketinginstrumenten in om bestaande medewerkers te behouden. Daarnaast zetten we Steenbergen ook als werkgever op de kaart met uitdagende projecten waaraan (nieuwe) collega’s kunnen werken. Verder zoeken we de samenwerking met collega gemeenten om uitdagingen gezamenlijk op te pakken. Waar het nodig is om capaciteit in te huren, passen we het beleidskader inhuur derden toe.
Conclusie
De organisatie bereidt zich goed voor op de toekomst. In de begroting is budget opgenomen om de slag te kunnen maken naar ontwikkelorganisatie. De arbeidsmarkt vormt een bedreiging voor het realiseren van ambities. Beschikbare instrumenten zetten we in om de negatieve gevolgen van deze risico’s te verlagen.
Overigens speelt deze problematiek ook bij de partners waarmee wij samen werken. Denk daarbij aan de gemeenschappelijke regelingen, maar aannemers en leveranciers.
De in de top 5 opgenomen risico’s voor de decentralisatie onderwijshuisvesting en garantstellingen blijven ongewijzigd.
Wat zijn op dit moment de belangrijkste risico’s?
Vanuit het risicomanagement systeem zijn alle risico’s geactualiseerd. Hierbij is rekening gehouden met bovenstaande ontwikkelingen. De berekeningswijze is conform de spelregels in het beleidskader. Hieruit komt de volgende top 5 naar voren. Achter het risico wordt aangegeven voor welk percentage deze meewegen in het totaal van alle risico’s opgesteld (het risicoprofiel). In de kolom beheersmaatregelen is opgenomen welke maatregelen worden getroffen om het risico te beperken.

Overige risico’s
De tabel hierboven biedt – in lijn met het vastgestelde beleidskader rondom risicomanagement, inzicht in de top 5 risico’s, die tezamen ongeveer 2/3e deel van het totale risicoprofiel vertegenwoordigen. Dit neemt niet weg dat er geen aandacht is voor de overige risico’s. In deze begroting zien we een aantal risico’s die leiden tot een verhoging van het risicoprofiel. De belangrijkste daarvan hebben betrekking op:
- Energielasten. In de Tussenrapportage 2022 is gebleken dat de energielasten waren gestegen met ongeveer € 144.000. Dit risico doet zich in 2023 en verder voor. Hiervoor is een aanvullend risico opgenomen van € 250.000 met een inschatting in de categorie 50-75%
- De invoering van de Omgevingswet per 1-7-2022 kan ertoe leiden dat het bedrag aan leges wat in de meerjarenraming is opgenomen, niet volledig wordt gerealiseerd, terwijl de kosten die daartegenover staan (capaciteit) niet direct zijn af te bouwen. Deze was al meegenomen in de risicocalculatie.
- De meerjarenonderhoudsplannen voor gebouwen en sportparken zijn – na opmerkingen van de provinciaal toezichthouder – opgesteld. De financiële gevolgen zijn opgenomen in de begroting. Hierdoor kan het risico op achterstallig onderhoud worden weggenomen. Het risicobedrag kan naar beneden worden bijgesteld.
- Er wordt in de toekomst een stijging verwacht van het leerlingenaantal. Naast het risico van het IHP, genoemd bij de top 5 risico’s, kan dit leiden tot aanvragen voor noodvoorzieningen. Hoewel een stijging van leerlingenaantallen ook doorwerkt in de algemene uitkering, blijft het risico aanwezig dat de gemeente hiervoor extra kosten moet maken.
- Voor de Blauwstraat wordt een investering voorgesteld van € 350.000. Uitgangspunt is dat de kapitaallasten worden opgevangen met een kostendekkende huur. Het risico is aanwezig dat deze kostendekkende huur niet wordt gerealiseerd.
- In de perspectiefnota 2023-2026 is het budget voor de dienstverlening door Equalit verhoogd. In deze begroting is wederom een aantal noodzakelijke aanpassingen gedaan in het budget. Dit geldt niet alleen voor Equalit, maar ook voor applicaties die we in eigen beheer hebben. Wettelijke eisen op het gebied van informatieveiligheid, privacy en dienstverlening veranderen regelmatig. Keuzemogelijkheden om wel of niet over te gaan tot aanschaf of vervanging hebben we niet of nauwelijks. Wel gaan we, op het moment dat we het beleidskader reserves en voorzieningen herijken, kijken of we een reserve kunnen vormen om ongewenste schommelingen in onze begroting glad te strijken (bijvoorbeeld met een egalisatiereserve).
- Berekeningen OZB: in de begroting is de OZB geraamd binnen de kaders van het raadsakkoord. Concreet betekent dit een indexering ter hoogte van de inflatiecijfers. Bij de vorige begroting hadden wij nog geen duidelijk inzicht in de leegstand. Afgelopen jaar zijn hierin stappen gezet, waardoor het risico ver is verlaagd.
Beschikbare weerstandscapaciteit
De weerstandscapaciteit geeft aan of de Gemeente Steenbergen voldoende financiële buffers heeft om financiële tegenvallers op te kunnen vangen. In het beleidskader is besloten uitsluitend de Algemene Reserve in te zetten voor deze weerstandscapaciteit. De Algemene Reserve (exclusief de coronareserve) bedraagt op 1-1-2023 naar verwachting € 7.694.000.
Benodigde weerstandscapaciteit
Bij het bepalen van de benodigde weerstandscapaciteit is een zekerheidspercentage gehanteerd van 90%. Als het bovengenoemd bedrag opzij wordt gezet als buffer dan kan met 90% zekerheid worden gesteld dat dit bedrag voldoende is. Op basis van de risico-inventarisatie is € 2.896.000 nodig aan weerstandscapaciteit. Ten opzichte van de vorige actualisatie is er sprake van een hoger benodigd bedrag. Dit wordt met name veroorzaakt door het risico van inflatie en het aanvullend risico voor het aantal Wmo verstrekkingen.
Weerstandsratio
De weerstandsratio wordt berekend door de beschikbare weerstandscapaciteit te delen door de benodigde weerstandscapaciteit. De ratio komt, uitgaande van de onderstaande tabel uit het vastgestelde beleidskader uit op € 7.694.000 / € 2.896.000 = 2,65%. Dat komt overeen met de norm UITSTEKEND (A).
Waarderingscijfer | Ratio weerstandvermogen | Betekenis |
---|---|---|
A | Hoger dan 2,0 | Uitstekend |
B | Tussen 1,4 en 2,0 | Ruim voldoende |
C | Tussen 1,0 en 1,4 | Voldoende |
D | Tussen 0,8 en 1,0 | Matig |
E | Tussen 0,6 en 0,8 | Onvoldoende |
F | Lager dan 0,6 | Ruim voldoende |